Reeds eeuwenlang verdedigt Nederland zich tegen de zee. De ligging beneden de zeespiegel van grote delen van het land maakt dit noodzakelijk. Behalve veiligheid is ook het vergroten van de hoeveelheid landbouwgebied een belangrijke doelstelling geweest bij het tot stand brengen van dijken, sluizen en inpolderingen. Het is begrijpelijk dat voor het verkrijgen van een grotere veiligheid en meer land ook plannen zijn gemaakt voor het indijken van de Waddenzee. Behalve plannen, die een indijking van vrijwel de gehele Waddenzee beoogden, ter grootte van 2400 km2, zijn er ook plannen die slechts gericht waren op drooglegging van gedeelten van de Waddenzee. Na de aanneming van de Deltawet in 1958 nam de belangstelling voor inpolderingen in de Waddenzee toe. Ook in andere opzichten nam de belangstelling voor de Waddenzee sterk toe, onder andere in verband met de winning van delfstoffen (olie en aardgas), het recreatieve gebruik (varen, vissen en wadlopen), de ontwikkeling van haven- en industrievestiging (Eemshaven, Den Helder), de natuurstudie en het natuurbehoud. Voor de beschouwingen over de voor- en nadelen van inpolderingen is als uitgangspunt genomen de Waddenzee, zoals deze nu is, met inbegrip van veranderingen, die waarschijnlijk of mogelijk zijn, indien geen bedijkingen worden uitgevoerd. Bij deze beschrijving is de nadruk gelegd op die aspecten, die voor de beoordeling van indijkingsplannen en voor het beheer van de Waddenzee de meeste betekenis hebben. Zeer uitvoerig zijn derhalve de dierenwereld, de openluchtrecreatie en het toerisme en de winning van delfstoffen behandeld. De Waddenzeecommissie acht het noch mogelijk, noch nodig over elk denkbaar plan een oordeel uit te spreken. Volgens haar kan worden volstaan met een beoordeling -op grond van een kosten/batenanalyse- van een beperkt aantal plannen, die zodanig zijn gekozen, dat daaruit algemeen geldende conclusies voor het te voeren beleid zijn af te leiden. Uit beschouwingen over plaats en vorm van denkbare indijkingen volgt, dat de grootste kans, dat een kosten/batenanalyse een positief resultaat zal vertonen, bestaat bij de plannen voor het Balgzand-Breehorngebied en de plannen voor het Amelander Wad, dit laatste eventueel uitgebreid met een gedeelte van het Terschellinger Wad. Deze plannen zijn daarom voor nadere bestudering verkozen. Om een duidelijker beeld van het geheel van de mogelijkheden te verkrijgen, oordeelde de commissie het gewenst, ook één integraal indijkingsplan aan een nadere beschouwing te onderwerpen, zij het, dat dit op globalere wijze is geschied dan bij de vermelde partiële plannen. Tenslotte is aandacht besteed aan enkele recent naar voren gebrachte plannen tot kleine inpolderingen langs de Friese kust tussen Zwarte Haan en Holwerd; nadere bestudering daarvan wordt echter niet aanbevolen. Bij de toepassing van de methode van de kosten/baten-analyse op het integraal indijkingsplan en de plannen voor het Amelander en Terschellinger Wad is de conclusie, dat deze projecten maatschappelijk gezien alle duidelijk onrendabel zijn. Voor indijkingen op het Balgzand-Breehorngebied blijken de onzekerheden groter te zijn dan de bij de uitgevoerde kosten/baten-analyse gevonden verschillen tussen de kosten en baten. Geconcludeerd wordt dan ook dat -wellicht met uitzondering van Balgzand-Breehorngebied- het wijs zou zijn de Waddenzee in zijn huidige staat te handhaven. De meerderheid van de commissie is van oordeel dat een indijking van het Balgzand-Breehorngebied te veel, wellicht interessante, mogelijkheden biedt om de plannen voor dit gebied op dezelfde wijze te verwerpen als de andere plannen. Daarom wenst zij een nadere bestudering op korte termijn van de indijkingsplannen voor dit gebied. Het programma voor deze bestudering wordt gedetailleerd aangegeven; een termijn van twee jaren wordt hiervoor nodig en voldoende geacht. Inzake de plannen tussen Zwarte Haan en Holwerd meent de commissie dat de voorgestelde indijking van een deel van de Waddenzee bij Ferwerderadeel moet worden afgeraden. Een advies over de verhoging van de bestaande kades van de buitenpolders aldaar tot een dijk op deltahoogte, in plaats van de verhoging van de bestaande zeedijk, acht de commissie niet op haar weg te liggen. Tenslotte stelt de commissie (7.3.3.) dat haar negatieve adviezen over bijna alle indijkingsplannen mede berusten op de overweging dat de Waddenzee in zijn tegenwoordige toestand een waardevol natuurgebied is, en dus hun grondslag zouden missen, indien de Waddenzee door andere oorzaken zijn waarde als natuurlijk milieu zou verliezen. Aanvaarden van het advies van de commissie sluit derhalve in, dat het behoud van de Waddenzee als aan hoge eisen voldoend natuurgebied een onderwerp van zorg voor de Regering -en ook voor het Nederlandse volk- moet zijn. De commissie meent dat zij in haar taak tekort zou schieten, als zij niet op een aantal aspecten van die zorg wees, waarop zij bij haar studies en discussies is gestoten. Genoemd worden achtereenvolgens beheer en bestuur, milieu, landschap, rust en stilte, recreatie, veiligheid en onderzoekingen.