Repository hosted by TU Delft Library

Dat Google de consument gaat onderwijzen in privacy was het nieuws dat vorige week het meeste opviel voor Erik Huizer, Managing Director Informatiemaatschappij bij TNO en hoogleraar Internet Toepassingen Universiteit Utrecht. Op het nieuws over IPv6 na dan.

Het Commissariaat voor de Media houdt in opdracht van de regering ontwikkelingen op mediamarkten in Nederland bij. Daartoe verzamelt het periodiek gegevens over de diverse mediasectoren. Deze zijn onder andere beschikbaar via de online Mediamonitor van het Commissariaat voor de Media (www.mediamonitor.nl). Naast gegevens die ten behoeve van deze rapportages standaard worden verzameld, richt het Commissariaat voor de Media de schijnwerper af en toe op een specifiek onderdeel van de Nederlandse mediamarkt. Dit jaar heeft het Commissariaat voor de Media TNO-STB de opdracht gegeven om ontwikkelingen op de markten voor televisieproducenten en facilitaire bedrijven in kaart te brengen. Voor u ligt het rapport dat betrekking heeft op de markt voor televisieproducenten.

Het Akkoord van Groningen (AvG), bestaande uit de partijen Gemeente Groningen, RuG en de Hanzehogeschool heeft het initiatief ontplooid om de Gemeente Groningen te voorzien van een stadsdekkend draadloos netwerk. In aanvulling op een eerder haalbaarheidsonderzoek, heeft het AvG TNO Informatie- en Communicatietechnologie gevraagd het draagvlak in de regio, de financiële haalbaarheid en de technische mogelijkheden van Wireless Groningen nader te onderzoeken. Dit rapport geeft een antwoord op die vragen.

In opdracht van het Ministerie van OCW heeft Andra Leurdijk van TNO een essay geschreven over nut en noodzaak van het overheidsbeleid met betrekking tot culturele diversiteit in de media. Het essay bevat een terugblik en evalueert in hoeverre beleidsdoelstellingen uit 1999 zijn bereikt. Daarnaast analyseert het hoe een toekomstig beleid rond media en culturele diversiteit in moet spelen op de veranderingen in maatschappij en media. Het benoemt tot slot de belangrijkste punten die de overheid voor de komende vijf jaar op de agenda zou moeten zetten. Voor het essay is gesproken met vertegenwoordigers van lokale, regionale en landelijke omroepen, multiculturele en minderhedenmedia en experts. De minister van OCW gaat het gesprek gebruiken in zijn contacten met deze instellingen over de vormgeving van zijn beleid in de komende jaren. Het essay is een uitgave van het Ministerie van OCW.

Het SURFnet / Kennisnet Innovatieprogramma voerde in maart en april 2010 een bijzonder onderwijsexperiment uit. Kinderen uit groep 6, 7 en 8 van basisschool De Schakel in Eibergen kregen drie weken lang les met behulp van de laatste ict-toepassingen als PDA’s, podcasts, online software, communities en touchtables. Het was voor het eerst in Nederland dat een lange reeks van toepassingen in een geïntegreerde aanpak op een school werd getest. Met het experiment wilde het SURFnet/Kennisnet Innovatieprogramma onderzoeken op welke manier leerlingen en leerkrachten profiteren van een intensieve inzet van ict in het klaslokaal. Het experiment werd begeleid en geëvalueerd door TNO. In deze rapportage vindt u de conclusies van het onderzoek.

Generally, motion simulators present motion and visual cues different from each other due to the physical limitations of the motion platform. Nonetheless, high fidelity motion platforms are capable of simulating some maneuvers one-to-one, i.e., motion cues equal to visual cues. However, one-to-one simulation is normally not preferred by subjects and the simulator motion is reported as too strong. In this study we investigated whether this overestimation depends on the frequency and amplitude of inertial motion. The stimuli in this study consisted of translations in the lateral direction. The Desdemona research simulator was used to generate the motion profiles. Six sinusoidal profiles with different combinations of amplitude and frequency were used as reference stimuli. For every experimental condition, the visual and inertial information had equal frequency but different amplitude. Subjects had to change the inertial motion amplitude until they obtained the best relation between the two sources of motion information. Our results showed that stimuli with high amplitude were associated with smaller motion gains than stimuli with lower amplitude. The same occurred for stimuli with higher frequency when compared to stimuli with lower frequency. The findings in this study suggest that a dynamic scaling algorithm for inertial motion could improve the perceived realism of motion simulation.

Knowledge of human motion perception can be applied in the optimization of motion cueing algorithms. In the past it has been shown that some discrepancies between the amplitude or phase of a visual and inertial cue go unnoticed. These acceptable discrepancies are referred to as coherence zones. In the present experiment we investigate whether a coherence zone applies to the direction of visual and inertial motion cues. More specifically, we investigated how much heading of an inertial stimulus may deviate from a visual stimulus suggesting 'straight ahead' motion, before the 'straight ahead' percept falls apart. Subjects were presented with congruent visual-inertial linear horizontal motion stimuli with varying heading and incongruent visual-inertial linear horizontal motion stimuli, in which a visual cue suggesting straight ahead motion was coupled with an inertial heading cue with varying heading. Subjects judged I) whether or not they moved straight ahead, and II) whether or not the visual and inertial stimulus were congruent. We fitted psychometric curves to the combined judgments and calculated detection thresholds for a violation of either criterion. The results show that the 50% detection thresholds are larger in the incongruent than in the congruent condition. We interpret the threshold for the incongruent condition as the size of the coherence zone. In conclusion: we provide evidence of a coherence zone for heading, as wella as a measure of the size of the heading coherence zone.

Simulation-based training in military decision making often requires ample personnel for playing various roles (e.g. team mates, adversaries). Usually humans are used to play these roles to ensure varied behavior required for the training of such tasks. However, there is growing conviction and evidence that intelligent agents can also produce human-like, variable behavior. At the same time, it is known that goal-directed, systematic training is more effective than learning-by-doing only. To achieve goal-directed, effective training in (embedded) virtual simulations, events in the simulated environment as well as the behavior of these intelligent agents must be carefully controlled. We propose to do that by using a director agent (DA). A DA can be seen as a supervisor, capable of diagnosing task performance, instructing intelligent agents and steering the simulation. These capacities enable a DA to control a training scenario not only on the basis of an off-line scenario model, but also on its on-line assessment of the trainee’s task performance. A DA can thus bring about a simulation-based training tailored to the needs of the trainee, enhancing his or her learning experience. In this paper, we explain and illustrate the concept of a DA in the context of simulation-based training in on-board fire fighting.

De scorekaart bestaat uit een reeks criteria met behulp waarvan websites van erfgoedinstellingen op kwalitatieve wijze beoordeeld kunnen worden. Bij de ontwikkeling van de scorekaart zijn sociaal-culturele, economische, politieke, technologische en demografische trends vertaald naar criteria waarmee de toekomstgerichtheid van websites van erfgoedinstellingen geëvalueerd kan worden. De trends zijn geselecteerd uit het TNO rapport 'Onderweg naar overmorgen', een analyse van brede, maatschappelijke trends die in dit decennium van invloed zijn op de Nederlandse samenleving en hoe deze er rond het jaar 2010 uit zal zien. De scorekaart is toegepast op zowel de huidige website van een tiental instellingen als op een oudere versie van de website van deze instellingen. ---- Het rapport bevat zowel de scorekaart als de resultaten van het toepassen van de scorekaart. Het rapport biedt zo een methodiek voor het analyseren en verder ontwikkelen van websites van erfgoedinstellingen.

In the next few decades one of the main problems to deal with in Western Europe is the aging of the population. The healthcare sector will face rising costs and increasing workload. Telemonitoring and networks of professional and voluntary health workers are promising solution directions to deal with both the cost and workload challenges. In this paper a study on telemonitoring services with a network of health workers using next generation network infrastructure is presented. Next generation network infrastructure technologies like Session Initiation Protocol and IP Multimedia Subsystem offer service enablers that help realise a telemonitoring solution that can call in a dynamic network of health workers. Content repurposing is an important component in this solution enabling the distribution of multimedia content to the large variety of devices. wNext Generation Network Infrastructure Enabling Telemonitoring Services

The final stage in the STOF method is an evaluation of the robustness of the design, for which the method provides some guidelines. For many innovative services, the future holds numerous uncertainties, which makes evaluating the robustness of a business model a difficult task. In this chapter, we apply scenario analysis to assess business model robustness, using digital television services over IP (IPTV) as an example. Before discussing the scenario analysis, we take a look at the discussion surrounding the IP television. © 2008 Springer-Verlag Berlin Heidelberg.

Het credo dat veel private partijen in de watersector nastreven, luidt: doen. Helaas moeten we constateren dat het in de praktijk brengen van dit credo lastig is. Het lukt de huidige innovatoren in de watersector namelijk maar beperkt om goede ideeën en innovatieve concepten daadwerkelijk tot uitvoering te brengen. En dan maakt het eigenlijk nauwelijks uit of we het hebben over kleinschalige experimenten in een afgeschermde omgeving of over grote uitvoeringsprojecten in de dagelijkse waterbeheerpraktijk. Men komt regelmatig belemmeringen tegen die de ontwikkeling en daadwerkelijke implementatie van innovatieve ideeën en nieuwe technologieën in de weg staan. Hiervan heeft de sector de afgelopen jaren flink wat voorbeelden verzameld. Naast de institutionele belemmeringen, noemt de sector ook belemmeringen die te maken hebben met de randvoorwaarden voor het realiseren van innovatie. Zo heeft de sector last van een gebrekkige aansluiting van (kennis)vraag en (kennis)aanbod, maar ook van niet-innovatieve aanbestedingsprocedures en onvoldoende kennis om deze te omzeilen, gebrek aan experimenteerruimte, risicomijdend gedrag, gebrek aan launching customerschap, complexe en trage overheidsprocedures, het niet goed regelen van intellectueel eigendom.

In this paper we will present the results of a technology and policy assessment we have performed on emerging issues and policy challenges of RFID technologies. RFID is a basic component of the future internet of things. A balanced view on opportunities and threats, on drivers and barriers is needed to ensure Europe to benefit from RFID. Privacy is one of the main concerns that come forward in the analysis performed. Europe has an active role to play to inform the public and the private sector of the opportunities and the associated hurdles, to lift barriers and to acquire innovative knowledge on privacy and security technologies, on frequency, standardisation and interoperability issues.

It is just three years ago, in October 2009, that the European Commission provided support, under the Framework Programme 7, for the European Foresight Platform (EFP) - supporting forward looking decision-making. EFP was designed to succeed, and build upon, the pioneering efforts of the European Foresight Moni-toring Network (EFMN). The EFMN provided the first comprehensive database of foresight projects, presented in a form that allowed easy interrogation and analysis, which rapidly became the essential starting point of foresight activities around the world. The other precedent was FORLEARN, the com-prehensive Web-based foresight instructional tool, which I and many other practitioners drew upon in developing foresight capacity in many countries across the globe. EFP, however, had a rather different remit to both EFMN and FORLEARN. Given the progress in the uptake and practice of foresight, this Coordination and Support Action was not intended to initiate, organise or perform foresight exercises. Rather, as the Chapter by van der Giessen and Marinelli shows, the aim was “to ensure systematic use and optimum benefit of foresight expertise and to identi-fy and mobilise all relevant actors to enable EU-wide network and capacity building”. Three additional objectives were to interconnect with other networks, to identify the impacts of foresight on decision-making, and to provide input to foresight processes in Europe

The Space and Aeronautics Sectors are high tech manufacturing sectors. Between Space and Aeronautics Sectors are linkages and parallels. All major systems assemblers are active in both sectors. Examples are EADS but also Boeing, BAE Systems and manufacturers of propulsion systems and other components (e.g. the SAFRAN group). Safety regulation and high performance criteria are crucial for commercial success in both sub-sectors with reliability of equipment being a key factor. The military and defence technology play an important role for innovation in both sub-sectors. There are however also differences. The European Space Sector is internationally structured, but with a main focus in Europe, while the Aeronautics Sector is increasingly globally oriented. In the Space sector national procurement and institutional structures heavily influence the Space markets, but in civilian Aeronautics the share of institutional customers is much smaller. Moreover, the Aeronautics Sector is characterized by a small number of very large firms, a large number of medium-sized companies and a very large number of small companies. The Space Sector is also dominated by a few very large firms, but has a smaller number of SMEs and a large number of small space units within large companies.