Print Email Facebook Twitter RivierEnLand Title RivierEnLand Author Van Broekhoven, R.J. Ter Hoeven, J. Keij, W. Van der Pluym, D. Saltner, C. Stegink, B. Tollenaar, K. Van der Vliet, C. Faculty Civil Engineering and Geosciences Department Hydraulic Engineering Date 2000-06-01 Abstract Het gangbare veiligheidsconcept, van dijken en waterkerende kunstwerken in Rivierenland, biedt ons op langere termijn geen “gegarandeerde” veiligheid. In dit rapport wordt een beeld geschetst van het Rivierenland zoals dat zich als “natuurlijk systeem” zal ontwikkelen in de komende 500 jaar. Het rapport is onderverdeeld in drie stukken; dit zijn inleiding, onderzoeken en conclusies. In de onderzoeken kan verder onderscheid gemaakt worden tussen verschijnselen die te maken hebben met rivieren in het algemeen, het modelleren van het Rivierenland en de problematieken die zich in het gebied voor kunnen gaan doen. Om een voorspelling te doen over een tijdsbestek van 500 jaar is het nodig te kijken naar een verleden zonder ingrepen. Er moet dus worden beschouwd, wat er voor het jaar 1000 n Chr. is gebeurd met de rivieren. Uit gegevens volgt dat rivieren zich in 1.000 jaar 20 tot 25 kilometer hebben verlegd. De rivieren gaan bij voorkeur daarbij morfologisch gezien hun loop verleggen in zuidelijke richting. Om praktische redenen is er voor gekozen om de waterstanden in het rivierengebied te benaderen in het KENQUA-model. Dit is gebaseerd op het “knikker-model”. Dit houdt in dat een bepaalde massa zich naar beneden beweegt. Met het model kan gesimuleerd worden welke delen van een gebied vollopen wanneer een bepaalde waterstand als beginvoorwaarde wordt aangenomen. Met de resultaten van het model zijn inundatiekaarten bepaald voor debieten met frequenties van 1/10, 1/100, 1/1.000, 1/10.000 per jaar. Bij het inrichten of herinrichten van het Rivierenland tracht men tot een zodanige kartering te komen van de bodem dat met behulp van de nieuwe bodemkaarten uitspraken kunnen worden gedaan betreffende het toekomstige landgebruik. Er zijn eisen gedefinieerd die in de toekomst worden gesteld aan het nieuwe rivierengebied, dan kan men mede aan de hand van een geschikte bodemkaart nagaan waar een bepaald landgebruik met succes is toe te passen. De verwachte veranderingen in het klimaat van Nederland en de stroomgebieden van de grote rivieren zullen leiden tot een grotere dynamiek in de riviersystemen dan tot nu toe gebruikelijk. Dit impliceert het veelvuldiger optreden van lage rivierafvoeren in de zomerperiode en het frequenter voorkomen van hoogwaters gedurende het winterhalfjaar. Ook zullen deze extremen langer duren. Het risico van (zeer) hoge grond- en oppervlaktewaterstanden bij extreme weersomstandigheden kan worden vergroot door verminderde afvoermogelijkheden ten gevolge van hoge buitenwaterstanden. Deze situatie kan zich zowel voordoen bij vrije lozing op zee als bij bemaling op buitenwater (rivieren, IJsselmeer). In verzilting van de bodem moet een onderscheid gemaakt worden tussen indringing van zeewater in de bodem en het omhoog komen van zout grondwater uit zeer oude bodemlagen. Bij de eerste zou mogelijk sprake kunnen zijn van een grote afhankelijkheid m.b.t. zeespiegelstijging, de tweede wordt vooral een probleem bij het oppompen van grondwater. In een langdurig extreme situatie zal zout water van een lage concentratie de Alblasserwaard bereiken. Het omhoog komen van zout grondwater in het meer oostelijk deel van Nederland zal alleen lokaal voorkomen, bij het onttrekken van forse debieten zoet grondwater. Over de exacte oorzaak van de zeespiegelstijging zijn de geleerden het nog niet geheel eens. Dit wil zeggen dat de oorzaak gezocht moet worden in een samenspel tussen verschillende factoren. Hoe zwaar iedere factor individueel meeweegt in het veroorzaken van de zeespiegelstijging is een lastige kwestie. Er is echter één oorzaak waarover iedereen het unaniem eens is, tevens de grootste oorzaak: het broeikaseffect. Doordat de bodem ook nog eens daalt is de zeespiegelstijging ten opzichte van het land groot. De gemiddelde schatting van deze relatieve stijging bedraagt ongeveer 2,5 meter in de komende 500 jaar. In vijfhonderd jaar zal de zeespiegel stijgen en het extreme minimumdebiet van de grote rivieren Rijn en Maas dalen. Met behulp van een ZoutSim model in het programma STELLA is onderzocht welke gevolgen deze veranderingen hebben op de zoutindringing. Er is uitgerekend dat de indringing van de zouttong in de orde van 10 kilometer op de Oude Maas bedraagt. Op de Nieuwe Maas zal dit ongeveer 20 kilometer zijn. Voor de drinkwaterinlaten in de Biesbos zal de voortschrijding van de zouttong geen probleem zijn. Op de Oude Maas bereikt de zouttong nooit de 60 kilometer verder liggende drinkwaterinlaten Subject Betuwerivierenlandriviersysteemmaster project report To reference this document use: http://resolver.tudelft.nl/uuid:9e486562-2590-440f-a27d-97411f3e4825 Publisher TU Delft, Department Hydraulic Engineering Source Master Project Report Part of collection Student theses Document type student report Rights © 2000 Authors Files PDF RivierEnLand.pdf 8.86 MB Close viewer /islandora/object/uuid:9e486562-2590-440f-a27d-97411f3e4825/datastream/OBJ/view