Schelpdieren in het Hollandse kustgebied

Herkomst, aanspoelgedrag en transportmechanismen (Voorstudie naar herkomst en betekenis voor zandtransport)

More Info
expand_more

Abstract

Dit is het tweede deel van een onderzoek naar het transport van mollusken in het Hollandse kustgebied, aan de hand van bodemmonsters uit de ondiepere kustzones (tot een diepte van iets meer dan - 20 meter NAP (fig. 2) en aanspoelingen van mollusken op het strand. Uit dit onderzoek blijkt onder meer, dat het moiluskenonderzoek zoals nu uitgevoerd een nieuwe en goed bruikbare mogelijkheid biedt bij het verwerven van verder inzicht in transportprocessen die ten grondslag liggen aan de onderwatermorfologie in de ondiepe kustzone. Het onderzochte gebied is op basis van molluskenvoorkomens ingedeeld in een aantal dieptezones. De 'aktieve zone' (de brekerbankenzone) bevat vermoedelijk zeer weinig mollusken in situ. Hierop volgen van ondiep naar diep: zone A, een ondiepe kustzone beginnend op een waterdiepte van 5-7 meter en lopende tot de grens met zone B (om en nabij de 16 meter). Zone B is de diepere kustzone, gelegen tussen 15-16 meter en de grens met zone C (beneden de 20 meter dieptelijn ). Zone C tenslotte, is de open zee-zone. Tevens bleek een globale geografische indeling mogelijk in een noordelijk, midden en zuideüjk gebied. Op het moment van monstering (eind 1989) was zone A voornamelijk bewoond door 'selective deposit feeders', terwijl in zone B voornamelijk 'suspension feeders' voorkwamen. Uit de onderzochte windgegevens blijkt dat er sinds 1982 in zone A een verschuiving heeft plaatsgevonden van 'suspensionfeeders' (filtreerders) naar 'selective deposit feeders' (pipetteerders). Deze verschuiving lijkt gecorreleerd te zijn aan de geconstateerde toename van de frequenties van sterke winden. Hierdoor is de turbulentie in het ondiepe kustgebied van de Noordzee toegenomen, zodat grotere hoeveelheden kleideeltjes langer in suspensie blijven. Mede met behulp van de Strandwachtgegevens is duidelijk geworden dat aanspoelgedrag specifiek is voor (groepjes van) soorten. De transportprocessen waaraan mollusken (schelpen) onderhevig kunnen zijn, geven aan dat vanuit elke onderscheiden zone schelpmateriaal naar de kust kan worden gevoerd (echter veel meer vanuit de zones A en B dan vanuit C). Transport naar beneden toe wordt aan de onderzijde beperkt tot ca. -16/17 m. Deze transportmechanismen worden nader toegelicht met een geologische modellering (zie fig. 22 voor het stormmechanisme). De gevonden ruimtelijke zonering evenwijdig en dwars op de kust, wijst op de mogelijkheid voor het gebruik van mollusken en schelpen als 'tracer' voor zandtransport. 'Tracers' op hun beurt kunnen weer nadere indicatie geven omtrent herkomstgebieden en diepten van suppletiezanden.

Files