Doorgroeibaarheid van geotextielen, eindverslag van een tweejarige proefopstelling met riet

More Info
expand_more

Abstract

Het gebruik van kunststof filterdoeken (geotextielen) in oeverconstructies is nodig in relatief zwaar aangevallen oevers. De begroeiing vormt in dergelijke situaties een aanvullende verdediging tegen erosie door golven. Om een optimale ontwikkeling van de begroeiing mogelijk te maken is het nodig geotextielen toe te passen die relatief goed doorgroeibaar zijn. Omdat er relatief weinig bekend is van de mate waarin geotextielen doorgroeibaar zijn en welke eigenschappen daarvoor verantwoordelijk zijn, is door middel van een buitenopstelling de doorgroeibaarheid van 35 verschillende typen geotextiel getest. De proefopstelling was zodanig gekozen dat de oeversituatie zo veel mogelijk werd nagebootst. De looptijd van de proef bedroeg twee jaar. Er is gebruik gemaakt van één plantesoort, riet. In dit rapport wordt verslag gedaan van deze proef en worden de resultaten geanalyseerd. Deze rapportage kan beschouwd worden als een vervolg en tevens afronding van een eerder uitgevoerde pilot studie (Reitsma, 1992). Apart voor vliezen en weefsels zijn met behulp van stapsgewijze regressie correlaties opgespoord tussen de relevante produkteigenschappen (gewicht, sterkte en rek in de ketting- en inslagrichting (trek-ketting, trek-inslag, rekketting, rek-inslag), poriegrootte (O90J en waterdoorlatendheid) en de doorgroeiresultaten (drooggewicht bovengronds, drooggewicht ondergronds, aantal doorboringen in 1993, aantal stengels in 1994, aantal doorboringen in 1994, spruitdiameter en spruitlengte). Bij weefsels wordt de doorgroeibaarheid vooral bepaald door het gewicht, bij vliezen door de 0 90. Hoe groter het gewicht respectievelijk hoe kleiner de 0 90, des te slechter de doorgroeibaarheid. Als maat voor de vitaliteit van het riet wordt de gemiddelde spruitlengte en spruitdiameter gezien. Deze eigenschappen worden bij weefsels vooral bepaald door respectievelijk de trek-ketting en de trek-inslag, bij vliezen in beide gevallen voornamelijk door de trek-inslag. Bij een hogere waarde voor de trek-ketting c.q. trek-inslag neemt de afsnoering toe en daarmee de vitaliteit van het gewas af.