Kustbroedvogels in het Deltagebied in 2001

More Info
expand_more

Abstract

In het Deltagebied komen van diverse soorten kustbroedvogels nationaal en internationaal belangrijke populaties tot broeden (tabel 1). In Noordwest-Europees verband zijn vooral Zwartkopmeeuw (>50% van de Noordwest-Europese populatie), Strandplevier (24%), Kluut (14%), Kleine Mantelmeeuw (14%), Grote Stern (13%), Visdief (7%) en Dwergstern (6%) van belang. Van de Nederlandse populatie herbergt het Deltagebied meer dan 95% van de Zwartkopmeeuwen, driekwart van de Strandplevieren, ruim 60% van alle Dwergsterns, de helft van de Kleine Mantelmeeuwen, Zilvermeeuwen en Grote Sterns, en een derde van de Kluten, Bontbekplevieren en Visdieven. Populatieveranderingen van kustbroedvogels in het Deltagebied hebben daarmee gevolgen voor de totale populatie van sommige soorten op nationale of zelfs internationale schaal. Gedurende de afgelopen zes jaar zijn de veranderingen in de omvang van de broedpopulaties van de meeste van deze soorten in het Deltagebied relatief gering geweest. Van de 14 soorten die jaarlijks tot broeden komen zijn er acht stabiel over de periode 1995-2001 (tabel 1). Bij Bontbekplevier, Strandplevier en Kokmeeuw wordt deze periode van stabilisatie wel voorafgegaan door een periode van sterke achteruitgang, waarbij de aantallen van de twee laatstgenoemde soorten zelfs halveerden. Zes soorten (Kluut, Kleine Plevier, Zwartkopmeeuw, Kleine Mantelmeeuw, Grote Stern en Visdief) zijn duidelijk toegenomen. Voor Zwartkopmeeuw, Kleine Mantelmeeuw, Grote Stern en Visdief geldt dat de populaties al enige tijd groeien. In de soortbesprekingen (Hoofdstuk 4) valt te lezen dat de spectaculaire toename van de Kleine Mantelmeeuw (meer dan 40 000 paar in 2001) niet op zichzelf staat en grote gelijkenis vertoont met die in het Waddengebied. Veel van de huidige broedplaatsen van kustbroedvogels in het Deltagebied zullen op afzienbare termijn minder geschikt worden als broedgebied. Met name in de zoete afgesloten wateren (Haringvliet, Volkerakmeer, Zoommeer, Markiezaat) zal door vegetatiesuccessie het merendeel van de huidige broedplaatsen verloren gaan. Kustbroedvogels zullen dan vooral zijn aangewezen op gebieden met zoutinvloed. In de bespreking van de Oosterschelde (Hoofdstuk 5) wordt dan ook de aanbeveling gedaan om aandacht te besteden aan het handhaven en waar mogelijk versterken van de broedfunctie van de Oosterschelde.

Files