Ontwerphoogte Waterkering Buitenhaven Vlissingen

Fase 2

More Info
expand_more

Abstract

De waterkering rond de Buitenhaven te Vlissingen wordt voor een deel gevormd door een sluizencomplex met 3 sluizen, een coupure en door kademuren. In deze notitie wordt ingegaan op de benodigde kerende hoogte voor deze constructies. Voor het bepalen van de benodigde kerende hoogte van deze onderdelen kan niet gebruik gemaakt worden van de golfoploop criteria voor dijken. De belangrijkste criteria die hier gebruikt kunnen worden zijn: - De kerende hoogte moet minimaal gelijk zijn aan de maximaal optredende waterstand, vermeerderd met een bedrag ter compensatie van onzekerheden in de waterstand. - De mogelijkheid overslaand water te bergen of af te voeren. - Erosiebestendigheid van het achterland. - Toegankelijkheid van de kering onder stormomstandigheden. Uitgegaan is van een zeespiegelstijging van 0,2 m per eeuw. Er is in deze notitie geen keuze gedaan voor de aan te houden planperiode. Sinds het vaststellen van de ontwerpwaterstand is al 0,1 m zeespiegelstijging opgetreden. Deze dient altijd bij de ontwerpwaterstand opgeteld te worden. Voor het toetsen van de bestaande kerende hoogten zijn berekeningen gedaan met een zeespiegelstijging van 0,1 m. Voor het vaststellen van de benodigde kerende hoogten voor nieuw te bouwen constructies zijn eveneens berekeningen gedaan met een zeespiegelstijging van 0,3 m, overeenkomend met een planperiode van 100 jaar tot 2090. Bij de uiteindelijke bepaling van de benodigde kerende hoogte dient nog een beslissing omtrent de planperiode genomen te worden, en kunnen de hier genoemde hoogten eventueel aan deze beslissing worden aangepast. De maximaal optredende waterstand is gelijk aan de ontwerpwaterstand van 5,40 m +NAP, vermeerderd met de waterstandsverhoging ten gevolge van seiches van 0,30 m en vermeerderd met zeespiegelstijging. Bij toetsing komt dit neer op een maximale waterstand van 5,80 m +NAP. Bij een planperiode van 100 jaar is de maximale waterstand waar rekening mee gehouden moet worden 6,00 m+NAP. De onzekerheid in de waterstand is afgeschat op 0,20 m. Water dat over de kademuren heenslaat zal moeilijk geborgen of afgevoerd kunnen worden, terwijl bovendien de erosiebestendigheid van het direct achter de kering gelegen terrein laag is. Aanbevolen wordt daarom om bij de kademuren slechts een geringe hoeveelheid overslag toe te laten (bijvoorbeeld ten hoogste 10 l/s/m). Dit wordt bewerkstelligd de kerende hoogte ten minste 0,50 m hoger te nemen dan de maximaal optredende waterstand. Geadviseerd wordt derhalve om voor de kademuren en de beklede kade direct ten noorden van de sluizen een kerende hoogte van 6,50 m + NAP aan te houden bij een planperiode van 100 jaar. Bij toetsing van de bestaande kademuren wordt geadviseerd een criterium van 6,30 m +NAP aan te houden. De huidige kerende hoogte van 6,00 m +NAP voldoet hier niet aan. Voor de sluisdeuren, de kerende muren op de sluishoofden en de coupure ter plaatse van de aanlegplaats van de veerboot is overslaand water een minder groot probleem, terwijl bovendien het bergend oppervlak van de achter de sluizen gelegen Binnenhaven voldoende groot is om het overslaande water tijdens een ontwerpstorm te bergen. Geadviseerd wordt daarom de kerende hoogte van de sluisdeuren tenminste gelijk te maken aan de maximaal te verwachten waterstand vermeerderd met 0,2 m ter compensatie van onzekerheden in de ontwerpwaterstand. Bij een planperiode van 100 jaar is dit 6,20 m +NAP. Bij toetsing van de bestaande kerende hoogte wordt geadviseerd een criterium van 6,00 m +NAP te houden. Dit is juist gelijk aan de huidige hoogte van de sluisdeuren. Voor de sluisdeuren en de coupure is verder een risicoanalyse te overwegen, met name als door het niet gesloten zijn of falen van een van deze elementen gevaar voor inundatie bestaat.