Watervogels in de Zoute Delta 2000/2001

More Info
expand_more

Abstract

In dit rapport worden resultaten gepresenteerd van watervogeltellingen in de zoute en brakke wateren van het Deltagebied van Zuidwest-Nederland (figuur 1) in de periode juli 2000-juni 2001 (verder aangeduid als 2000/2001). De ‘Zoute Delta' omvat de Voordelta, het Grevelingenmeer, de Oosterschelde, het Veerse Meer en de Westerschelde. Dit rapport dient te worden beschouwd als aanvulling op eerdere rapportages. In voorliggend rapport worden de meest opmerkelijke recente ontwikkelingen in de watervogelpopulaties van de Zoute Delta beknopt toegelicht. De maandelijkse tellingen worden verricht in het kader van het Biologisch Monitoringprogramma van de zoute Rijkswateren, uitgevoerd door het Rijksinstituut voor Kust en Zee (RIKZ) in nauwe samenwerking met andere organisaties en vrijwilligers. Uit de resultaten kan worden geconcludeerd dat voortdurend veranderingen optreden in aard en omvang van watervogelpopulaties in de zoute wateren van Zuidwest-Nederland. Geconstateerde aantalsveranderingen zijn vaak signalen uit het systeem, dat er (mogelijk) conflicten optreden tussen de functie voor vogels en andere functies, zoals toenemend recreatief medegebruik en schelpdiervisserij. Deze signalen kunnen aanleiding zijn voor nader onderzoek, waarvan de resultaten kunnen bijdragen aan een duurzaam beheer en gebruik van deze Deltawateren. In de wintermaanden zijn in de zoute Deltawateren tegenwoordig gemiddeld 500 000 watervogels aanwezig. Het gebied is in alle maanden van het jaar van grote internationale betekenis voor watervogels. In totaal overschrijden één of meerdere deelpopulaties van 32 soorten jaarlijks de 1%- norm in de Zoute Delta. Gemiddelde aantallen en normoverschrijdingen in dit rapport zijn gebaseerd op tellingen in de periode 1998/99-2000/2001. In de Voordelta zijn de intergetijdengebieden van Westplaat en Kwade Hoek internationaal gezien de belangrijkste watervogelgebieden. De 1%- norm wordt in de Voordelta door zes soorten overschreden, in aflopende volgorde van belang zijn dit: Lepelaar, Pijlstaart, Tureluur, Kluut, Drieteenstrandloper en Aalscholver. Bij de herbivore eenden werden bij Wintertaling, Wilde Eend en Slobeend recordaantallen vastgesteld. De toename van de Krakeend zette onverminderd voort (ruim 400 in januari). Voor een aantal steltlopers zijn de intergetijdenslikken in de Voordelta vooral van belang als doortrekgebied. Zilverplevier en Kanoetstrandloper waren opvallend talrijk, maar Tureluurs waren minder algemeen dan in voorgaande jaren. Bij de viseters nam het aantal Roodkeelduikers en Futen beduidend toe. Opvallend is verder het grote aantal Brilduikers (max. 1990), dat aan het eind van de winter in het gebied verbleef. Het Grevelingenmeer is internationaal gezien vooral van belang voor vogels die in het water foerageren. Acht soorten overschreden de 1%-norm: Fuut, Lepelaar, Brandgans, Middelste Zaagbek, Geoorde Fuut, Krakeend, Rotgans, Smient. Bij de viseters, de belangrijkste soortgroep in het Grevelingenmeer, bleek de plotselinge afname van het aantal Futen vorig seizoen een voorbode te zijn van een nog kleiner aantal overwinteraars (max. 5780) in 2000/2001. Ook voor de Middelste Zaagbek was het wederom een mager seizoen. In vergelijking met vorig seizoen nam het aantal vogeldagen weliswaar iets toe, maar de maximale aantallen zijn beduidend lager dan in 1994-98. Daarentegen werd bij de Geoorde Fuut wederom een nieuw record (4945) vastgesteld. Bij de benthivoren trad bij de Brilduiker, na een sterke afname in 1999/2000, een gedeeltelijk herstel van de aantallen op (max. 1980 in januari). Voor herbivore eenden was het in het algemeen een goed seizoen, met grote aantallen Wilde Eenden, Smienten, Wintertalingen, Pijlstaarten en Krakeenden. De Oosterschelde is binnen de Zoute Delta het gebied met de meeste soorten die de 1%-norm overschrijden. Van de negentien soorten die hier in internationaal belangrijke aantallen voorkomen zijn Kanoetstrandloper, Rosse Grutto, Scholekster, Brandgans en Slobeend de belangrijkste. De belangrijkste soortgroep in de Oosterschelde zijn steltlopers. Bij de Scholekster is het aantal vogeldagen voor het eerst in vijf jaar weer iets gestegen, met name door een toename in de westelijke en noordelijke sector. Kanoetstrandlopers en Bonte Strandlopers waren beduidend talrijker dan in voorgaande jaren. Bij eerstgenoemde soort was het maximum (27 350) zelfs het hoogste aantal sinds 1987/88. Opvallend is de sterke toename van de Bergeend: in de afgelopen vier jaar zijn de aantallen in de winter ruim verdubbeld. Evenals in de Voordelta en het Grevelingenmeer waren ook in de Oosterschelde een aantal herbivore eenden duidelijk talrijker (Wilde Eend, Wintertaling, Slobeend). In het Veerse Meer, het kleinste watergebied in de Zoute Delta, nam het aantal watervogels, dat de 1%-norm overschreidt, toe van twee naar vijf. Naast Brandgans en Middelste Zaagbek is het gebied thans ook van internationaal belang voor Smient, Krakeend en Meerkoet. Bij de meeste herbivoren, de belangrijkste groep watervogels in het Veerse Meer, werden geen afwijkende aantallen vastgesteld. Alleen de Wilde Eend was beduidend talrijker (max. 10 420). Bij de piscivoren nam het aantal Dodaarzen als gevolg van een reeks zachte winters verder toe. Ook de Fuut kende een goed seizoen, maar bij de Middelste Zaagbek was sprake van een flinke afname (ruim 40% afname in vier jaar). Opvallend is ook de sterke afname van de Brilduiker: het maximum bleef dit seizoen steken op 1170 tegen ruim 2300 in 1999/2000. In de Westerschelde werd door vijftien soorten de 1%-norm overschreden. De belangrijkste soorten zijn Grauwe Gans, Pijlstaart, Lepelaar, Bergeend en Drieteenstrandloper. In de Westerschelde zijn vooral steltlopers en herbivoren talrijk. Bij de steltlopers zette de afname van de Scholeksters verder door: het aantal vogeldagen is in twee jaar met 40% afgenomen. Zilverplevier, Drieteenstrandloper en Rosse Grutto waren vooral tijdens de voorjaarstrek in grotere aantallen aanwezig. Bij de herbivoren was de Grauwe Gans (max. 59 000) minder talrijk dan vorig seizoen, maar van de Wilde Eend, Wintertaling en Smient werden wel hogere aantallen vastgesteld. Het aantal Bergeenden in de zomermaanden vertoonde andermaal een toename: het maximum van 15 000 in juni 2001 betekende opnieuw een record. Voor Slobeend, Middelste Zaagbek, Scholekster, Zwarte Ruiter en Steenloper wordt de recente situatie uitgebreid besproken. Verder wordt in deze rapportage ingegaan op de ligging en het (verschillend) gebruik van hoogwatervluchtplaatsen langs de Oosterschelde. Diverse soorten steltlopers blijken verschillende eisen te stellen aan de ligging van de hoogwatervluchtplaatsen. Als voorbeeld worden drie soorten (Steenloper, Scholekster en Kanoetstrandloper) besproken, die model staan voor ruimtelijk verschillende gebruiksvormen.

Files