Kustbroedvogels in het Deltagebied in 2002

More Info
expand_more

Abstract

In het Deltagebied komen van diverse soorten kustbroedvogels nationaal en internationaal belangrijke populaties tot broeden (tabel 1). In internationaal verband zijn vooral Zwartkopmeeuw (>50% van de Noordwest-Europese populatie), Strandplevier (22%), Kleine Mantelmeeuw (16%), Kluut (15%), Grote Stern (11%), Visdief (6%) en Dwergstern (6%) van belang. Van de Nederlandse populatie herbergt het Deltagebied 95% van de Zwartkopmeeuwen, ruim 80% van de Strandplevieren, ruim 65% van alle Dwergsterns, ruim 40% van de Kleine Mantelmeeuwen, Zilvermeeuwen en Grote Sterns, en 30% van de Kluten, Bontbekplevieren en Visdieven. Populatieveranderingen van kustbroedvogels in het Deltagebied kunnen daarmee gevolgen hebben voor de totale populatie van sommige soorten op nationale of zelfs internationale schaal. Gedurende de afgelopen zes jaar zijn de veranderingen in de omvang van de broedpopulaties van de meeste van deze soorten in het Deltagebied relatief gering geweest. Van de 14 soorten die jaarlijks tot broeden komen zijn er vijf stabiel over de periode 1997-2002. Bij de Bontbekplevier is deze periode van stabilisatie wel voorafgegaan door een periode van sterke achteruitgang, waarbij de aantallen met 40% afnamen. Zeven soorten (Aalscholver, Kluut, Kleine Plevier, Zwartkopmeeuw, Kleine Mantelmeeuw, Grote Stern en Visdief) zijn in 1997-2002 toegenomen. Twee soorten vertoonden een duidelijke afname: Kokmeeuw en Strandplevier. In de soortbesprekingen (Hoofdstuk 4) valt te lezen dat bij de Kokmeeuw een verschuiving heeft plaatsgevonden van zoute naar zoete wateren. De toename in de zoete wateren heeft de afname in zoute wateren echter bij lange na niet kunnen compenseren. Veel van de huidige broedplaatsen van kustbroedvogels in het Deltagebied zullen op afzienbare termijn minder geschikt worden als broedgebied. Met name in de zoete afgesloten wateren (Haringvliet, Volkerakmeer, Zoommeer, Markiezaat) zal door vegetatiesuccessie het merendeel van de huidige broedplaatsen verloren gaan. Kustbroedvogels zullen dan vooral zijn aangewezen op gebieden met zoutinvloed. In de bespreking van het Veerse Meer (Hoofdstuk 5) wordt dan ook de aanbeveling gedaan om met de ingebruikname van het doorlaatmiddel in de Zandkreekdam het huidige waterbeheer ten gunste van kustbroedvogels te veranderen. Met een hoog winterpeil en een lager zomerpeil zal het oppervlak geschikt broedhabitat, dat momenteel zeer beperkt is, voor Kluten, plevieren en sterns toenemen.

Files