Proeven met een een aangeplante oevervegetatie in de Lauwerszee

More Info
expand_more

Abstract

Scirpus lacustris ssp glaucus (Ruwe bies), Scirpus maritimus (Zeebies) en Phragmites australis (Riet) zijn in de Lauwerszee als oeverbescherming op een aantal plaatsen met succes toe te passen. Zowel uitplant van zoden als van wortelstokken geeft in veel gevallen een gunstig resultaat. Vanwege de kosten zal de voorkeur kunnen uitgaan naar de uitplant van wortelstokken In de proefvakken geeft uitplant ter hoogte van de gemiddelde waterlijn goede aanslagkansen. Riet kan uitplant meer dan 1 m landinwaarts beter verdragen dan biezen. De laatste slaan iets beter aan dan riet, wanneer ze wat meer in het water worden geplant In het eerste jaar na de inplant was de ontwikkelmg van Zeebies het best. Het jaar daarna groeide de Ruwe bies tot een fors gewas uit. Op een aantal plekken had het riet ook een rede-lijke tot goede groei. Naast uitplant van biezen en rietwortelstokken op plaatsen met kwetsbare oeverlijnen is het gewenst ze ook plaatselijk in horsten uit te zetten in de delen van de Lauwerszee met de bestemming natuurgebied. Het tot ontwikkeling komen van oeverplantengemeenschappen zal daardoor op deze plaatsen aanzienlijk kunnen worden versneld. Niet in alle gevallen leverde de aanplant een voldoende waarborg voor oeverbescherming. In enkele proefvakken met een zeer ongunstige ligging ten opzichte van wind en golfslag vond vrijwel geen aanslag plaats of sloeg de vegetatie voor een groot deel weg in de winter na het planten. Er trad soms een sterke afslag van de oeverlijn op. Met name gold dit voor de Schoenderbult, in geringere mate voor de noordzijde van het proefvak langs de Sennerplaat en voor de westzijde van het Dokkumerdiep. In deze vakken was uitsluitend riet geplant. Op de voor aanplant ongunstige plaatsen zullen andere maatregelen worden genomen om de oever-lijnen in stand te houden. Voor oeverbescherming verdient beschutting met behulp van oeverplan-ten als biezen en riet, waar dit maar enigszins mogelijk is, veruit de voorkeur. Niet alleen om het landschappelijk aantrekkelijke karakter er-van, maar meer nog omdat men ermee een aanzet geeft tot de ontwikkeling van een oeverlevensgemeenschap. Binnen de luwte van een biezen- en rietbegroeiing zullen o.m. microflora en -fauna en andere ongewervelde diersoorten zich gaan ontwikkelen, Er komen mogelijkheden voor hogere organismen als vissen en watervogels. De laatste groep vindt in een dergelijk milieu naast voedsel ook dekking en ruigelegenheid. Een ander punt is nog dat biezenplanten zelf (Seidel, 8) of biezen en riet beide door de aanhechtingsplaats die ze bieden aan microscopisch kleine planten en dieren (Koridon, 9) een reinigende werking uitoefenen op faecaal verontreinigd water. De hierin voorkomende darmflora wordt snel afgebroken. Ook afbraak van een aantal schadelijke organische ver-bindingen (o.a. fenolen) kan plaatsvinden. Gewenst is het mede daarom na te gaan in hoeverre men ook op de voor aanplant ongunstige plaatsen succes kan boeken met een gecombineer-de wijze van bescherming. Onderzoek daarnaar is o.a. door Klein (6) verricht in kust- en getijdengebieden in Duitsland. In Nederland heeft men o.m. in het Veerse Meer (2) grindglooiingen aangebracht en proeven genomen met golfkeringen op 50 a 80 meter vanuit de oeverlijn. In beide gevallen zijn er mogelijkheden voor ontwikkeling van een oevervegetatie aanwezig.