Leidraad ecologische herstelmaatregelen van kustbroedvogels
More Info
expand_more
Abstract
Kustbroedvogels (Kluut, Bontbekplevier en Strandplevier, vier soorten sterns, zeven soorten meeuwen) zijn karakteristieke bewoners van de Nederlandse kustzone. Met uitzondering van de meeuwen betreft het pioniersoorten die van nature voorkomen in schaars begroeide gebieden in een dynamische omgeving (getij, verstuiving, zoute invloed). Door waterstaatkundige ingrepen zoals de Deltawerken is de dynamiek in de kustzone sterk afgenomen. Daardoor zijn steeds meer gebieden als gevolg van vegetatiesuccessie ongeschikt geworden als broedgebied, en kunnen nieuwe broedgebieden niet meer van nature ontstaan. Havenuitbreiding, industriële ontwikkeling en recreatie leggen ook een steeds groter beslag op de beschikbare ruimte en rust. Het areaal geschikt broedgebied is de laatste decennia dan ook sterk afgenomen. De Kluut, de plevieren en de sterns staan ondertussen alle op de Rode Lijst van bedreigde soorten. De afgelopen twintig jaar hebben veel soorten in het kielzog van de Deltawerken kunnen profiteren van het tijdelijk beschikbaar komen van nieuw broedareaal in de vorm van drooggevallen platen, werkeilanden en de aanleg van vooroeververdediging. De meeste van die gebieden zijn nu ongeschikt geworden en zonder aanvullende maatregelen is het toekomstperspectief voor kustbroedvogels dus ongunstig. Anderzijds is het vrij eenvoudig om via natuurontwikkeling broedgelegenheid te creëren en aan te haken bij menselijke activiteiten zoals de aanleg van haventerreinen en industriegebieden. Bij overheden en particuliere natuurbeschermingsorganisaties zijn veel plannen en initiatieven voor ecologisch herstel in de kustzone. Er liggen dus beslist kansen voor kustbroedvogels. In deze leidraad worden de voor- en nadelen van allerlei typen herstelmaatregelen besproken en worden praktische tips gegeven voor de daadwerkelijke aanleg, inrichting en het beheer van broedgebieden. De resultaten van jarenlang onderzoek aan herstelmaatregelen en een langlopend monitoringprogramma van Rijkswaterstaat in samenwerking met tal van vrijwilligers vormen de basis voor de leidraad. Mogelijke herstelmaatregelen lopen uiteen van grootschalig herstel van natuurlijke processen, leidend tot het van nature ontstaan van geschikt broedgebied, tot kleinschalige, soortgerichte en vaak sterk kunstmatige ingrepen. Er worden een gedachtenlijn en criteria gepresenteerd ter ondersteuning van keuzes tussen deze maatregelen of varianten ervan. Grootschalige, procesgerichte maatregelen vereisen veel ruimte, en die ruimte moet dus worden gecreëerd in een land waar al weinig ruimte is. Kleinschalige maatregelen hebben een grote faalkans door onvoorspelbare morfologische ontwikkelingen, en vergen intensief beheer vanwege de snelle vegetatiesuccessie en de hoge predatiedruk. Afdoende oplossingen voor deze problemen zijn zeer kunstmatig en kostbaar van aard, zoals het in steen storten van eilanden (anti-erosie) en folie e.d. aanbrengen (anti-successie). Verder wordt aanbevolen om terughoudend te zijn met het verwijderen van de vegetatie als beheersmaatregel in gebieden die reeds lang als broedgebied in gebruik zijn. Het risico bestaat dat de vogels in een ecologische val terechtkomen, omdat wel de vegetatie is verwijderd, maar niet de predatoren. Eilanden ver (hoe verder hoe beter) van het vasteland (grondpredatoren!) vormden vroeger belangrijke broedgebieden en zijn ook nu de sleutel tot succes. Vegetatiesuccessie is de belangrijkste oorzaak van het (vaak binnen vijf jaar) ongeschikt worden van aangelegde broedlocaties. Van direct praktisch belang voor de planning en uitvoering van maatregelen en beheer is daarom dat de snelheid van de vegetatiesuccessie afneemt met toenemende grofheid van het substraat (klei > zand > grind) en met toenemend zoutgehalte en hoger is in water met een vast peil dan in water met een fluctuerend peil. Dynamische kustgebieden zijn in trek bij kustbroedvogels en bij recreanten. Verder zijn in de buurt van steden vaak geschikte broedterreinen te vinden. Het observeren van (in kolonies) broedende vogels blijkt aantrekkelijk uit recreatief oogpunt. Dit pleit voor het combineren van ecologisch herstel en recreatie. Onder bepaalde voorwaarden blijkt dit heel succesvol te kunnen zijn. Die voorwaarden zijn: absolute scheiding tussen vogels en recreanten (bijv. observatiescherm) en absolute voorspelbaarheid (voor de vogels) van die scheiding. Eén struinende recreant kan tot het verdwijnen van een broedkolonie leiden. Gepleit wordt voor een aantal experimenten. Er zijn weinig organismen die zo gevoelig zijn voor het ingrijpen in de dynamiek van de kustzone als kustbroedvogels. Anderzijds reageren ze ook heel direct, vaak al hetzelfde jaar, op het herstel van broedgelegenheid. De toekomst van deze soortgroep in Nederland zal dan ook een nauwkeurige weerspiegeling zijn van de inspanning van overheden en particuliere organisaties om maatregelen te treffen voor deze soortgroep, via de weg van procesherstel of via soortgerichte maatregelen. Deze leidraad wijst de weg.