Broedsucces van kustbroedvogels in het Deltagebied in 2003

More Info
expand_more

Abstract

Dit rapport biedt een overzicht van de resultaten van onderzoek naar het broedsucces van kustbroedvogels (Kluut, plevieren, meeuwen en sterns) in het Deltagebied in 2003. Dit onderzoek werd uitgevoerd door het Rijksinstituut voor Kust en Zee in opdracht van de regionale directies Zuid-Holland en Zeeland van Rijkswaterstaat. Daarnaast zijn relevante gegevens verwerkt die zijn verzameld in het kader van andere projecten. Het doel van het onderzoek is het kunnen geven van gefundeerde adviezen over aanleg, inrichting en beheer van broedgebieden voor kustbroedvogels en het evalueren hiervan. Om dit te bereiken wordt informatie verzameld over het functioneren van broedgebieden van kustbroedvogels in het Deltagebied: het broedsucces wordt bepaald. Dit gebeurt als aanvulling op het monitoringprogramma waarin jaarlijks informatie wordt verzameld over aantallen van kustbroedvogels. In overleg met de opdrachtgevers ligt het accent van het onderzoek op het noordelijk Deltagebied (Maasvlakte, Haringvliet) en op gebieden rond Oosterschelde en Westerschelde. Omwille van de volledigheid zijn ook van enkele andere gebieden (o.a. in Grevelingenmeer, Volkerakmeer, Zoommeer en Markiezaat) gegevens opgenomen, althans voor zover deze beschikbaar zijn. Overzichten van de aantallen kustbroedvogels in het Deltagebied worden jaarlijks gepubliceerd door het RIKZ. Voorliggend rapport kan worden gezien als aanvulling op en uitbreiding van deze rapportages. De details per gebied, mogelijk relevant voor de beheerders, zijn te vinden in de bijlage. Met ingang van 2000 richt het onderzoek zich vooral op het maken van een zo goed mogelijke schatting van het uitvliegsucces van diverse soorten kustbroedvogels en op condities van jonge Visdieven. Het accent ligt op beleidsrelevante soorten zoals Bontbekplevier, Strandplevier, Visdief en Dwergstern, terwijl minder aandacht wordt besteed aan meeuwen. De broedpopulatie van de Kluut in het Deltagebied had in 2003 wederom een mager broedsucces, zij het iets minder belabberd dan de drie voorgaande jaren. Dit is vrij opmerkelijk, want de weersomstandigheden leken gunstig. Het patroon dat de grote kolonies in nieuwe natuurontwikkelingsgebieden (met name eilanden in grote zoete wateren) nauwelijks jongen produceren werd dit jaar wederom bevestigd. Naast het “open” karakter van deze gebieden met weinig dekking tegen koude en wind, waardoor jonge Kluten snel afkoelen, speelt de beschikbaarheid van voedsel wellicht een rol. Kleine jonge Kluten kunnen nog foerageren op insecten en hun larven, grotere jongen hebben energierijke prooien zoals wormen nodig. Mogelijk is er nabij de broedplaatsen onvoldoende aanbod aan deze energierijke prooien. Volwassen Kluten kunnen ook op grotere afstand van de broedplaats foerageren. Op de Maasvlakte, in het Haringvliet en het Volkerakmeer werden voor zover bekend vrijwel geen jonge Kluten vliegvlug. Grote ‘klappen’ vielen op de Krammersche Slikken Oost, waar de 616 paren nauwelijks jongen grootbrachten, waarschijnlijk vooral wegens predatie. De Oosterschelde als geheel kende met bijna een half jong per paar een redelijk broedseizoen, waarbij de Prunje Noord het relatief goed deed (ruim 0.5 jong/paar). Langs de Westerschelde werden alleen jongen geproduceerd in de Natuurontwikkeling Karrevelden Coudorpe (ruim 31, 0.1-0.5 jong/paar), terwijl het broedsucces in Saeftinge, op het Voorland van Nummer Een en op de Hooge Platen (vrijwel) nihil was. Voor het overgrote deel van de gebieden is geen duidelijke oorzaak aan te geven voor het matige tot slechte broedsucces: de jongen ‘verdwijnen’ meestal kort na het uitkomen. In 1999-2003 is in het Deltagebied speciaal aandacht besteed aan de broedpopulaties van Bontbekplevier en Strandplevier. Deze vertonen in het Deltagebied al jaren een afnemende trend, hoewel de aantallen de laatste jaren stabiliseren op een laag niveau. De Strandplevier neemt in geheel Noordwest-Europa sterk in aantal af. In 1999-2002 werd het lot van nesten werd gevolgd, jongen en volwassen vogels werden voorzien van ringen en afleesbare kleurringen. De resultaten van dit onderzoek zullen in 2004 worden gepubliceerd in enkele wetenschappelijke artikelen. In 2003 werden geen nesten meer gevolgd, maar werd alleen gepoogd een beeld te krijgen van het aantal vliegvlugge jongen per paar. Bij Bontbekplevier bedroeg het gemiddeld aantal uitgevlogen jongen per paar gedurende de periode 2000-2003 0,48 jong/paar. Bij de Strandplevier varieert het uitvliegsucces van jaar tot jaar iets sterker dan bij de Bontbekplevier, maar het uitvliegsucces van Strandplevier is consistent lager dan dat van de Bontbekplevier. Het gemiddelde van de Strandplevier in de periode 2000-2003 bedroeg 0,31 jong/paar. Het is zeer de vraag of met een dermate lage reproductie de populatie, met name van de Strandplevier, in staat is zich op lange termijn te handhaven. In voorgaande jaren hadden Zwartkopmeeuwen in het Deltagebied meestal een uitstekend broedsucces. In 2002 en 2003 was dit verschijnsel minder uitgesproken. Het aantal broedparen was in 2003 in het Deltagebied weer beduidend hoger vergeleken met de ‘dip’ in 2002 (ruim 1000 in 2001, 180 in 2002 en bijna 800 in 2003). In 2002 bevond zich een succesvolle kolonie van ruim 1100 paren enkele kilometers over de grens in het Antwerpse havengebied; deze kolonie was in 2003 veel kleiner. Het broedseizoen 2003 was voor de Kokmeeuw het meest succesvolle in vele jaren. In vrijwel alle gebieden was sprake van gunstige broedresultaten. Bij deze soort speelde predatie tijdens de jongenfase de grootste rol in kolonies met een gering broedsucces. In veel kolonies (waaronder grote) vlogen 0.5-1 jong per paar uit, in de grote kolonie op de Hooge Platen (1800 paren) zelfs ruim 1 jong per paar. In 2003 werd alleen op de Oosterscheldekering en in de Grevelingen enige aandacht besteed aan het broedsucces van de Stormmeeuw. Het broedsucces was in deze gebieden matig tot slecht, vooral veroorzaakt door predatie door meeuwen (vooral grotere meeuwen, waarschijnlijk ook door soortgenoten). Grote Stern Op de Hooge Platen nam het aantal broedparen af van 4600 in 2002 tot 2500 paar in 2003. In tegenstelling tot vorig jaar was het broedsucces echter goed. Op 18 juli werden ruim 1000 vliegvlugge jongen geteld buiten de kolonie, terwijl zich in de kolonie waarschijnlijk nog enkele honderden jongen bevonden. Er werden slechts enkele dode jongen gevonden. Het broedsucces bedroeg 0.5-1 jong/paar. De traditionele kolonie op de Hompelvoet in de Grevelingen was dit jaar verlaten, maar de in 2002 ontstane kleine vestiging op de Kleine Stampersplaat groeide spectaculair tot 4200 paren. Ook hier bedroeg het broedsucces 0.5-1 jong/paar. Er was in 2003 duidelijk sprake van een gunstig voedselaanbod. Na het dramatische broedseizoen van 2002 verliep het broedseizoen 2003 voor de Visdief aanzienlijk beter. Het was een normaal tot goed jaar, maar met zeer grote verschillen tussen kolonies. Veel kolonies kenden een uitzonderlijk vroege start, waarschijnlijk veroorzaakt door een gunstig voedselaanbod. Ook later in het seizoen leek in de meeste ‘zoutwaterkolonies’ (kolonies waarvan de volwassen vogels hoofdzakelijk foerageren in zout water) het voedselaanbod erg gunstig: er werd veel kleine vis (vermoedelijk vooral jonge Haring) gevoerd, de conditie van de jongen was (bijna overal) goed en er waren veel paren die meer dan één jong grootbrachten. Het is waarschijnlijk dat de predatiedruk door grote meeuwen (bijvoorbeeld op de Maasvlakte) afneemt bij de massale aanwezigheid Haring in het kustgebied, omdat de meeuwen dan Haring prefereren. Op de Maasvlakte bedroeg het broedsucces in de drie grote kolonies 0.5-1 jong per paar. Op Slijkplaat in het Haringvliet leek sprake van een volledig mislukt broedseizoen. Eieren en de weinige jongen verdwenen vooral door predatie, vermoedelijk vooral door meeuwen. Het resultaat van een late hervestiging van enkele honderden paren is echter onbekend. Op de Scheelhoekeilanden was sprake van predatie door ratten. Desondanks werden hier vele honderden jongen vliegvlug. Het broedsucces langs de Oosterschelde was over het algemeen goed, met in diverse kolonies een uitvliegsucces van meer dan één jong per paar (Vogeleiland ’t Heertje, Weevers Inlaag, Flaauwers Inlaag, Cauwers Inlaag, ’s Gravenhoek Inlaag). In de Oosterschelde behoorde seizoen 2003 tot de drie meest succesvolle van de afgelopen tien jaren. In de Westerschelde verliep het broedseizoen variabel. In Saeftinge spoelde een vroege vestiging grotendeels weg en produceerden de 428 paren naar schatting 0.1-0.5 jong/paar. Op het Sluiscomplex van Terneuzen bedroeg het broedsucces ruim 1 jong/paar. Op de Hooge Platen produceerden de 1200 broedparen 0.5-1 jong/paar. Het jaar 2003 was een uitzonderlijk broedseizoen voor de Noordse Stern in het Deltagebied. Het aantallen vastgestelde broedparen was het hoogste sinds 1979. Daarnaast was ook het broedsucces redelijk tot goed, met in diverse kolonies 0.5-1 jong/paar en zelfs enkele kolonies met meer dan 1 jong/paar. De populatie van de Dwergstern in het Deltagebied had in 2003 een zeer matig broedseizoen, in tegenstelling tot de andere soorten sterns. Van de kolonies op de Slijkplaat (18 nesten) en de Ventjagersplateneilanden (57 paren) in het Haringvliet is het broedsucces onbekend door het ontbreken van latere bezoeken. De 33 paren op de Scheelhoekeilanden produceerden (slechts) minimaal zes jongen. In de Grevelingen werden de 16 nesten op de Slikken van Battenoord tijdens het Hemelvaartweekend (29 mei) door schapen en recreanten verstoord. De Dwergsterns deden hier geen tweede poging. Elders in de Grevelingen deden de Slikken voor Dijkwater, de Hompelvoet (beide 0.5-1 jong/paar) en met name de Slikken van Bommenede (15 paren met ruim 20 jongen) het beter. Van de 16 paren op de Oosterscheldekering waren alleen enkele paren op het strandje bij het Topshuis succesvol: minstens vijf jongen vlogen uit. De 37 paren op Vogeleiland ’t Heertje kenden een broedsucces van 0.5-1 jong/paar. Enkele nesten spoelden weg tijdens een hoge vloed. Op het Voorland Nummer Een verliep het broedsucces wederom dramatisch. Op 6 juni werden 87 broedparen geteld. Op 13 juni bleken veel nesten leeg te zijn; er waren nog negen nesten met eieren en vier jongen (7-10 dagen). Een vers dode adult met een beet in de nek werd gevonden. Vermoedelijk zijn niet meer dan enkele jongen vliegvlug geworden, een broedsucces van < 0.1 jong/paar. Op 6 juni waren op de Hooge Platen vier nesten aanwezig en op Voorland Nummer Een 87. Simultaan met het verdwijnen van de Dwergsterns van Voorland Nummer Een nam het aantal nesten op de Hooge Platen toe: hier werden uiteindelijk 51 nesten gemerkt, ongetwijfeld vervanglegsels van vogels waarvan het broedsel op het Voorland van Nummer Een mislukte. Op de Hooge Platen werden 17 jongen geringd en één vliegvlug jong waargenomen. Het broedsucces bedroeg hier waarschijnlijk 0.1-0.5 jong/paar.

Files

Rikz2004002.pdf
(pdf | 4.45 Mb)
Unknown license