Kustbroedvogels in het Deltagebied in 2004

More Info
expand_more

Abstract

RAPPORT BEVAT OOK EEN SAMENVATTING VAN HET JAAR 2003, WAAR GEEN COMPLEET RAPPORT VAN VERSCHEEN. In het Deltagebied komen van diverse soorten kustbroedvogels nationaal en internationaal belangrijke populaties tot broeden (tabel 1). In internationaal verband zijn vooral Zwartkopmeeuw (>50% van de Noordwest-Europese populatie), Strandplevier (21%), Kleine Mantelmeeuw (17%), Kluut (15%), Grote Stern (11%), Visdief (6%) en Dwergstern (6%) van belang. Van de Nederlandse populatie herbergt het Deltagebied 95% van de Zwartkopmeeuwen, ruim 80% van de Strandplevieren, 65% van alle Dwergsterns, ruim 40% van de Kleine Mantelmeeuwen, ruim 35% van de Kluten, Bontbekplevieren, Zilvermeeuwen en Visdieven en 27% van de Grote Sterns. Populatieveranderingen van kustbroedvogels in het Deltagebied kunnen daarmee gevolgen hebben voor de totale populatie van sommige soorten op nationale of zelfs internationale schaal. Gedurende de afgelopen zes jaar zijn de veranderingen in de omvang van de broedpopulaties van de meeste van deze soorten in het Deltagebied relatief gering geweest. Van de 14 soorten die jaarlijks tot broeden komen zijn er vier stabiel over de periode 1999-2004 (tabel 1). Zes soorten (Kluut, Zwartkopmeeuw, Kleine Mantelmeeuw, Grote Mantelmeeuw en Noordse Stern) zijn in 1999-2004 toegenomen. In de soortbesprekingen (Hoofdstuk 4) valt te lezen dat de toename van de Kluut vooral op het conto komt van de Oosterschelde, waar door de aanleg van een aantal natuurontwikkelingsgebieden een verdubbeling van de populatie plaatsvond. Vier soorten vertoonden in de Delta een afname: Bontbekplevier, Strandplevier, Zilvermeeuw en Dwergstern. Bij de Bontbekplevier en Strandplevier wordt de sterke afname in de jaren negentig gevolgd door een stabilisatie van de aantallen in de afgelopen drie jaar. Veel van de huidige broedplaatsen van kustbroedvogels in het Deltagebied zullen op afzienbare termijn minder geschikt worden als broedgebied. Met name in de zoete afgesloten wateren (Haringvliet, Volkerakmeer, Zoommeer, Markiezaat) zal door vegetatiesuccessie het merendeel van de huidige broedplaatsen verloren gaan. Kustbroedvogels zullen dan vooral zijn aangewezen op gebieden met zoutinvloed, zoals de Oosterschelde, Westerschelde en het Grevelingenmeer. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de mate van bescherming en toegankelijkheid van gebieden, waar kustbroedvogels broeden. Hierbij wordt een vergelijking gemaakt van de situatie in de periode 1980-1984 en 2000-2004. Uit de vergelijking komt naar voren, dat het aandeel van alle kustbroedvogels (m.u.v. Grote Stern) dat in beschermde gebieden broedt, is toegenomen. Met uitzondering van de Bontbekplevier en een aantal meeuwensoorten ligt dit percentage bij alle soorten tegenwoordig boven de 80%. Ook blijkt bij het merendeel van alle kustbroedvogels, dat in 2000-2004 een groter aandeel van de populaties tot broeden kwam in ontoegankelijke gebieden. Alleen bij de Grote Stern en Dwergstern nam het aandeel in dergelijke gebieden af en steeg het aandeel in deels toegankelijke gebieden.

Files