SBW Buitendijkse zones en afslagbeheer Erosie en Afslag Voorland

More Info
expand_more

Abstract

Het buitendijkse gebied keert geen water en hoeft daarom volgens de Wet niet te worden getoetst, echter het beïnvloedt wel de sterkte van de primaire waterkering. Door de schurende werking van water als gevolg van golven en stroming (inclusief turbulentie) erodeert het buitendijkse gebied in de tijd en neemt de sterkte van de primaire waterkering af. Omdat deze sterkte tijdsafhankelijk is wordt gesproken over de "a priori sterkte" ofwel de sterkte van het buitendijkse gebied voor aanvang van de maatgevende belasting (storm en/of hoogwater). Het onderhavige rapport geeft inzicht in de "a priori sterkte" van het buitendijkse gebied en de interactie tussen het eroderend gebied en de relevante faalmechanismen van dijken. De erosie van buitendijkse gebieden wordt bepaald door enerzijds golven en stroming en anderzijds door de sterkte-eigenschappen van de top- of deklaag (maaiveld). Op basis van faalmechanismen is een beoordelingsmethodiek opgesteld. Het uiteindelijke toetsschema bevat vijf kenmerkende situaties: 1) horizontale afslag door golven, 2) erosie door stroming (of begin van bewegen), 3) verticale erosie door golven, 4) lokale ontgrondingen nabij de teen van dijken/ voor bijzonder waterkerende constructies en 5) lokale ontgrondingen rondom verstorende elementen (lees: niet-waterkerende objecten). Het toets-voorschrift en toetsschema zijn ter beoordeling aan ENW voor implementatie in het VTV-2011.