De Oosterschelde naar een nieuw onderwaterlandschap
More Info
expand_more
Abstract
Het onderwaterlandschap van de Oosterschelde bestaat uit geulen, afgewisseld met platen en slikken en, aan de rand, rijkbegroeide schorren. De platen en slikken zijn als het ware de voedselschuren voor wadvogels. Ze doen dienst als kweekgebieden voor mosselen en kokkels. De geulen bepalen door hun diepte en ligging de scheepvaartmogelijkheden en de stabiliteit van dijken. De omvang en vorm van de geulen, platen, slikken en schorren wordt binnen de dijken bepaald door het dynamisch evenwicht tussen de getijdebeweging, de golfwerking en het sediment. Door de aanleg van de Oosterscheldewerken is het dynamisch evenwicht verstoord. Het getijvolume, de hoeveelheid water die het bekken bij vloed in- en bij eb uitstroomt, is afgenomen. De afmetingen van de geulen zijn aan deze afname nog niet aangepast: het doorstroomoppervlak is te groot. Opvulling van de geulen is de eerste stap in de realisatie van een nieuw dynamisch evenwicht. Zolang dit niet is bereikt lijden de geulen honger, zandhonger zandhonger. Deze zandhonger is berekend op ca. 500 miljoen m3. Om deze honger te stillen zijn er twee "bronnen". De een wordt gevormd door platen, slikken en schorren, welke bij volledige afbraak slechts ca. 160 miljoen m3 zand kunnen leveren. De andere zandbron is de Noordzee. De zandimport door de kering is berekend op ca. 1 miljoen m3 per jaar. Het kan dus 4 à 6 eeuwen duren, voordat er opnieuw een evenwicht wordt bereikt. Hierbij is geen rekening gehouden met eventuele zeespiegelrijzing. De opvulling van de geulen gebeurt niet overal gelijkmatig. Gewoonlijk treedt sedimentatie vooral op in de binnenbochten van geulen. Dat zijn dan ook de plaatsen waar het eerst van extra aanzanding sprake zal zijn. In de buitenbochten zullen de stroomafwaarts gelegen delen het eerst aanzanden. Vóór de realisatie van de stormvloedkering werden de platen en slikken vooral opgebouwd tijdens omstandigheden met springtij en rustig weer. Afbraak vond plaats door de golfwerking gedurende storm. Na het gereedkomen van de stormvloedkering zal de stroomsnelheid gemiddeld afnemen. Bij een snelheidsafname van 30% zal als gevolg hiervan bij rustig weer het zandtransport vanuit de geulen met 75% of meer afnemen. Met andere woorden: de opbouw vanuit de geul neemt dramatisch af, de afbraak door de golven gaat daarentegen gewoon door. De platen en slikken zullen netto eroderen. In 1987 bedraagt het totale areaal aan platen, slikken in de Oosterschelde 10.900 ha. Uitgaande van een afname van 30% in de hoeveelheid in- en uitstromend water, is berekend dat over de eerste 5 jaar na de realisatie van de stormvloedkering ca. 350 ha. plaat- en slikareaal verloren gaat. Bij een getijvolume reductie van 20%, zoals naar voren komt uit recente berekeningen, bedraagt het verlies ca. 300 ha. Na 5 jaar zijn de allergrootste onevenwichtigheden in het systeem aangepast. De afbraak van de platen en slikken zal dan geleidelijk langzamer gaan verlopen. Na 30 jaar is een verlies berekend variërend tussen ca. 1400 en 1600 ha bij een afname van het getijvolume van 20% respectievelijk 30% (Fig.0). De totale verliezen aan plaaten slikareaal blijken weinig te verschillen bij een getijvolume reductie van 20 of 30%. De zandhonger is weliswaar verschillend, maar de grootte orde ligt nog altijd tussen de 400 en 600 miljoen m3. De lage afbraaksnelheid van platen en slikken en de geringe zandimport uit de Noordzee hebben tot gevolg dat het geulsysteem pas over enkele eeuwen opnieuw in evenwicht zal zijn. De zandimport uit de Noordzee zorgt ervoor dat dit evenwicht het eerst in het mondingsgebied wordt gerealiseerd. Het totale verlies aan plaat- en slikareaal over enkele eeuwen wordt geschat in de orde van 3500 ha. Het onderwaterlandschap van de Oosterschelde zal in een nieuwe evenwichtssituatie bestaan uit zeer brede, relatief ondiepe geulen, waartussen en waarlangs met name in het middengebied en de noordelijke tak nog slechts kleine platen en weinig slikken aanwezig zullen zijn. Voor de huidige beheers- en beleidshorizon moet rekening worden gehouden met een verkleining van de draagkracht van het watersysteem voor wadvogels en andere groepen organismen, die gebonden zijn aan het voorkomen van platen en slikken. een verschuiving in mogelijke locaties voor mossel- en kokkelproductie. Voortdurende afslag van plaat- en slikranden zal mogelijk lokale schade berokkenen aan de huidige percelen. Hier tegenover staat een uitbreiding van de mogelijkheden in de geulen door een afname van de stroomsnelheid [59]. lokale verondieping in scheepvaartroutes. een vergroting van de veiligheid van de oevers.