Veranderende draagkracht van de Oosterschelde voor kokkels

More Info
expand_more

Abstract

In opdracht van de Stuurgroep EVA II is de tweede evaluatiefase van het Nederlands schelpdiervisserijbeleid (EVA II) uitgevoerd. In deze studie zijn de belangrijkste ontwikkelingen in het Oosterschelde-gebied in kaart gebracht die van invloed zijn op de ontwikkeling van het kokkelbestand op de droogvallende platen en daarmee op de hoeveelheid scholeksters die in dit gebied kunnen overleven (scholeksters zijn in de Oosterschelde voor hun voedselbehoefte grotendeels afhankelijk van kokkels). Sinds de aanleg van de Stormvloedkering en compartimenteringsdammen eroderen de platen en slikken in de Oosterschelde, waarbij sediment uit de hooggelegen delen verdwijnt en beneden de laagwaterlijn wordt afgezet. Zonder drastische ingrepen zal dit proces op lange termijn (honderden jaren) ertoe leiden dat vrijwel het gehele intergetijdengebied van de Oosterschelde verandert in een ondiep sublitoraal gebied. Doordat de platen en slikken verlagen, neemt de tijd die deze gebieden droogvallen af, waardoor vogels minder tijd hebben om hun voedsel op te nemen en de geschiktheid van gebieden voor kokkels verandert. De afname van de droogvalduur voltrekt zich (veel) sneller dan de afname van het totale oppervlak intergetijdengebied en is tot nu toe het sterkst in de Kom en het Middengebied. Met behulp van modelberekeningen is de invloed van de afname van de stroomsnelheden en droogvalduur op het potentiële kokkelbestand geschat. Hoewel de uitkomsten van deze berekening als indicatief beschouwd moet worden (extrapolaties berusten op een model dat niet gevalideerd kon worden), geven de uitkomsten een afname van ongeveer 20% van het kokkelbestand aan tussen 1983 en 2001. Het korte termijn effect van de aanleg van de Oosterscheldewerken lijkt hierbij een relatieve verschuiving van geschikt kokkelhabitat van Noordtak en Kom naar het Middengebied te zijn geweest, ingegeven door de afgenomen stroomsnelheden en verkleinde getijslag. Het lange termijn effect van de aanleg van de Oosterscheldewerken op het kokkelbestand lijkt veroorzaakt te worden door de erosie van hoger gelegen delen waardoor een steeds groter gebied met een kortere droogvalduur ontstaat. Omdat het erosieproces een doorgaande ontwikkeling is, dient rekening gehouden te worden met een verdere afname van het (potentiële) kokkelbestand van ordegrootte 14% tussen 2001 en 2010, oftewel 1 à 2% per jaar (modeluitkomst). Op termijn zou een verdere afname in habitatgeschiktheid voor kokkels bovendien nog versterkt kunnen worden doordat oude veenlagen, die voorheen met sediment bedekt waren, geëxponeerd beginnen te raken (kokkels kunnen zich niet in veenlagen ingraven). De Japanse oester is in 1964 door de schelpdiersector geïntroduceerd als alternatief voor de Zeeuwse platte oester. Sindsdien heeft deze exotische schelpdiersoort zich gestaag uitgebreid in de Oosterschelde. In de droogvallende delen was in 1980 15 hectare bedekt met Japanse oesters, in 1990 ongeveer 210 hectare, en in 2002 640 hectare. Uit sonarbeelden van de Oosterschelde is geschat dat in 2002 ongeveer 700 hectare van de sublitorale delen van de Oosterschelde bedekt was met Japanse oesters. In totaal is er inmiddels dus bijna 15 km2 bedekt met Japanse oesters. De Japanse oester neemt het meest toe op minder geschikt kokkelhabitat, laag in het intergetijdengebied. Enige mate van ruimtecompetitie met kokkels is hierdoor waarschijnlijk, maar concurrentie om de beste plekken voor kokkels (hoger in het intergetijdengebied) vindt nauwelijks plaats. Door erosie van hoger gelegen delen verandert de omgeving echter ten gunste van de Japanse oester en ten nadele van de kokkels. Hierdoor wordt verwacht dat ruimtecompetitie een steeds belangrijker rol zal gaan spelen. De primaire productie door het fytoplankton neemt af in sommige delen van de Oosterschelde. Deze afname is niet veroorzaakt door de afgenomen zoetwatertoevoer naar de Oosterschelde ten gevolge van de aanleg van de compartimenteringsdammen, er is in de huidige situatie niet of nauwelijks sprake van nutriëntenlimitatie. Wel is het doorzicht in de Oosterschelde in 10 jaar tijd bijna gehalveerd, waardoor waarschijnlijk sprake is van lichtlimitatie van het fytoplankton. Mogelijk wordt de terugloop in doorzicht veroorzaakt door in het water opgeloste humuszuren die ofwel via afspoeling van het land door de verhoogde neerslaghoeveelheden of uit de veenlagen in de Oosterschelde zelf afkomstig kunnen zijn. Op de schaal van de Oosterschelde lijkt er een verband te bestaan tussen de opkomst van de Japanse oester en verandering van de fytoplankton soortsamenstelling. De Japanse oester lijkt de voedselsamenstelling voor filtreerders te beïnvloeden. Ook in kwantitatieve zin is de Japanse oester een nieuwe voedselconcurrent. Er zijn aanwijzingen dat er in de Noordtak al langere tijd sprake is van een voedselgelimiteerde situatie waardoor de kans op voedselcompetitie tussen schelpdieren hier groot is, de voedselsituatie in het Komgebied heeft zich gedurende de jaren ’90 ook ongunstig voor kokkels ontwikkeld. De mate waarin predatie van kokkellarven in de Oosterschelde door oesters plaatsvindt is onbekend. De kans op larvenpredatie is het grootst in de Kom gezien het grote aantal oesters, het beperkte watervolume en de lange verblijftijd van het water. Mechanische kokkelvisserij kan een grote invloed uitoefenen op de ruimtelijke verdeling van de hoogste kokkelbiomassa’s in de Oosterschelde in één of enkele jaren. De mechanische kokkelvisserij richt zich in de Oosterschelde met name op de hoger gelegen delen van platen en slikken, waar zich de beste kokkelgebieden bevinden. Doordat dit tevens de gebieden zijn die lang droogvallen en die daardoor belangrijk zijn als foerageer-gebied voor scholeksters, is een directe concurrentie tussen vissers en scholeksters om dezelfde kokkels waarschijnlijk. In het tweede rapport ‘Scholeksters en hun voedsel in de Oosterschelde’ (Rappoldt et al., 2003), wordt deze concurrentie beschreven. Al met al wordt de ruimte voor kokkels in het Oosterscheldesysteem steeds kleiner, verwacht wordt dat de Roggenplaat in het Mondingsgebied en de Vondelingsplaat en de Slikken van de Dortsman in het Middengebied het langst hun draagkracht voor kokkels zullen behouden.

Files