Getijvoortplanting

Schelde-Rijn Verbinding

More Info
expand_more

Abstract

Deel II betreft de bijlage bij dit rapport Het onderzoek betreffende de getijbeweging in het Oosterschelde-bekken is urgent en gezien de verschillende aspecten veelomvattend. Er wordt gebruik gemaakt van elkaar aanvullende model-methoden. Eén van de aspecten betreft de fasering bij de uitvoering van de zgn. compartimenteringswerken. De uitvoering van de daarbij voorziene bouwfasen, waarin sprake zal zijn van een zandsluiting bij het aanleggen van de Oesterdam, dient te worden begeleid door betrouwbare voorspellingen t.a.v. de getijbeweging. De voorspellende berekeningen zullen worden uitgevoerd met het 1D-model IMPLIC (zie ref. [1]). Ter voorbereiding van bovenbedoelde begeleidende berekeningen is onderzoek uitgevoerd, waarbij vooral de aandacht gericht is op een situatie met een (vrijwel) gesloten Oesterdam. Het getij dringt dan via de Krammer (zie: Situatie, Fig. 1) vanuit het Noorden het Schelde-Rijnkanaal (SRK) binnen. Deze situatie is, naast andere (zie Ref. [2]), onderzocht in het Model M1000 van het Waterloopkundig Laboratorium De Voorst. Uit resultaten van een aantal IMPLIC-berekeningen was gebleken dat het reproduceren van de faseverschuiving tussen Steenbergse Sas en de Kreekraksluizen niet mogelijk was (zie Ref. [2]). Het vinden van een mogelijke verklaring voor de geconstateerde verschillen vormde de eerste doelstelling van dit onderzoek. Een bijkomende doelstelling was het verkrijgen van een overzicht m.b.v. een beperkt aantal berekeningen. De belangrijkste resultaten van de drie modellen die in dit rapport worden vergeleken; geven tesamen duidelijk aan waarom de getijvoortplanting in het systeem SRK - Zoommeer extra aandacht verdient. Met name door de relatief grote kombergingsoppervlakte van het Zoommeer (Oesterdam dicht) zijn op het SRK berging en weerstand sterk overheersend. Met een analytische benadering wordt duidelijk dat de demping sterk en de faseverschuiving veel minder sterk varieert met de coëfficiënt C.