Het effect van wrijvingsreductie methoden in de Triaxiale Cyclische Drukproef op Asfalt (weerstand tegen permanente vervorming)

EN 12697-25:2005 versus EN 12697-25:2016, Method B: triaxial Cyclic Compression

More Info
expand_more

Abstract

In dit rapport wordt een onderzoek beschreven met vijf verschillende wrijvingsreductiesystemen. De aanleiding was een verandering in de EN 12697-25, waarbij Latex wrijvingsreductie vervangen is door Teflon, terwijl er flink wat onderzoek is dat liet zien dat Teflon voor asfalt minder effectief is dan Latex. Testen van hetzelfde asfalt met beide systemen leidde ertoe dat het materiaal in verschillende klassen werd geplaatst.

Eerdere onderzoeken keken óf naar radiale (tonvorming) óf naar axiale vervorming. In dit onderzoek wordt naar beide gekeken, met als doel de . (zo uniform mogelijke) radiale vervorming te gebruiken voor een keuze in wrijvingsreductiesysteem. Hierbij wordt de radiale vervorming mede als functie van slankheid van het proefstuk beschouwd. De axiale vervorming wordt gebruikt om de relatie te leggen naar bekende resultaten van de triaxiaalonderzoek.

Om dit te bereiken zijn proefstukken van verschillende hoogtes en diameter 100 mm voorzien van negen rekstroken op drie verschillende hoogtes. Deze proefstukken zijn kort en bij lage belasting beproefd waarbij steeds verschillende wrijvingsreductie systemen zijn gebruikt: Geen, Latex, Teflon, Plastic folie en Plasticfolie op Teflon. Om het installeren van de verschillende wrijvingsreductiesystemen eenvoudig en consistent te houden, zijn de proeven uitgevoerd zonder steundruk en bij kamertemperatuur.

De resultaten waren verrassend, de radiale rekken op 5mm van de bovenkant van het proefstuk waren in alle gevallen anders dan verwacht. Op 10 mm boven het midden waren ze wel grotendeels conform verwachting. Hoewel het verleidelijk is om daarom te kijken naar de resultaten die wel conform verwachting zijn en er bij nadere analyse de rekken bij de plaat mogelijk beïnvloed worden door buiging van het proefstuk op die positie, is dit met de beschikbare data niet vast te stellen. Zeker omdat ook de axiale signalen voor een deel van de systemen af wijken van eerdere ervaringen, kan alleen worden vastgesteld dat de resultaten helaas geen nadere onderbouwing geven voor een keuze van wrijvingsreductiesysteem. Wel blijkt eens te meer dat de invloed van dit systeem aanzienlijk is en blijft een goede, robuuste en duidelijk omschreven keuze noodzakelijk.

Omdat de signalen verrassend zijn is het aan te bevelen een deel van metingen te herhalen, bij voorkeur met gebruik van een non-contacting systeem dat de gehele vervorming in kaart brengt voordat verder wordt gegaan op dit spoor. Aanvullend op dat vervolg, kunnen conventionele triaxiaalproeven met centraal vervaardigde proefstukken en een beperkt aantal, goed gedefinieerde, wrijvingsreductiesystemen door verschillende partijen worden uitgevoerd om veel en gevarieerde data te verzamelen. De analyse van deze data, eventueel parallel aan numeriek onderzoek, brengt de kennis van en het inzicht in wrijvingsreductie bij triaxiaalonderzoek verder richting een definitieve keuze voor het te gebruiken systeem.