De fytoplanktonmonitoring in de Nederlandse kustwateren wordt sinds jaren in het kader van het Rijkswaterstaat MWTL-programma uitgevoerd met behulp van microscopie. Hiernaast wordt flowcytometrie de laatste jaren tevens ingezet op een beperkter aantal locaties. De daadwerkelijke integratie met de tijdrovende microscopische analyse en een gedeeltelijke vervanging daarvan, is nog niet gerealiseerd. De verbeterde flowcytometrische apparatuur (kwaliteitsborging, robuust systeem, in staat zijn digitale fotos te maken, vergaande automatisering) bij de laboratoria van het RIKZ en de nieuwe analysestrategie (groottefracties, visuele informatievoorziening, snelle rapportage), hebben geleid tot nieuwe informatie. Op grond van de in dit verslag behandelde bevindingen, kan de discussie gevoerd worden welke rol flowcytometrie in fytoplanktonmonitoring zal betekenen. De bevindingen op de meest frequent bemonsterde locatie Noordwijk 10 zijn geëvalueerd. Van de overige vijf locaties zijn de resultaten in de vorm van visuele presentaties in het bijlagenverslag weergegeven. Uit de gestapelde staafdiagrammen van Noordwijk 10 blijkt dat de bijdragen aan de totaalconcentratie fytoplanktondeeltjes bepaalde trends laat zien. Over het gehele jaar domineren de deeltjes kleiner dan 5 ?m in aantal, maar is hun bijdrage in de chlorofyl-a concentratie klein. In het voorjaar, als ook middeneind juli en begin augustus zijn duidelijke bloeien (aantallen deeltjes) waarneembaar van grotere grootteklasses. Het biomassaverloop verschilt van het totaal(aantal)concentratieverloop. Begin mei en midden juni, midden juli en begin augustus worden de hoogste biomassas gevonden, terwijl de totaalconcentratie alleen midden juli opvallend hoog is. Verder valt op dat een groot deel van de deeltjes kleiner dan 5 ?m tevens fycoerithrine-pigment bevatten. Uit de vergelijking van flowcytometrische resultaten met referentietechnieken waarbij chlorofyl-a, zwevend stof en particulair organisch koolstof van dezelfde locaties bepaald zijn, blijkt met name voor chlorofyl-a (voor alle locaties) en POC (voor 4 locaties) een redelijke tot goede correlatie met de flowcytometrische LinFGR/ml parameter. Voor zwevend stof werd nauwelijks correlatie gevonden met een flowcytometrische parameter. De vergelijking met microscopische resultaten leverden goede overeenkomsten tussen beide technieken voor de gevonden totaal-fytoplanktonconcentraties, indien bij flowcytometrie de groep deeltjes kleiner dan 5 ?m werd weggelaten. Hierin blijkt een essentieel verschil tussen beide technieken. Flowcytometrie meet dankzij de hoge gevoeligheid ook picoplankton (1-5 ?m) dat veelal gemist wordt bij microscopie. Uit de microscopische waarnemingen blijkt dat de soorten die meer dan 2% bijdragen aan de totaalconcentratie gemiddeld 92% van de totaalconcentratie verklaren. Het aantal soorten dat hiervoor nodig is ligt gemiddeld op 7,5 (±2,5) per monster gebaseerd op de uitgebreide microscopische analyseresultaten van Noordwijk 10 over het eerste half jaar 2000. Uit de flowcytometrische clusteranalyse worden in dezelfde periode gemiddeld 8,4 (±1,9) clusters van deeltjes gevonden. Een vergelijking tussen soorten gevonden met microscopie en imaging in flow flowcytometrie is voor het jaar 2000 een leerproces gebleken. In het begin werden te kleine en niet determineerbare deeltjes teveel gefotografeerd, waardoor de grotere deeltjes, die juist met microscopie bepaald werden, statistisch gemist werden. Het instellen van de digitale camera vereiste tevens enige ervaring die aan het eind van het jaar 2000 goede fotos ging opleveren. De oogst duidelijke fotos van grotere deeltjes was daardoor relatief laag. Concentreren of fractionering van grotere deeltjes (m.b.v. een planktonnet van 10 ?m) is noodzakelijk gebleken. De duidelijke fotos van grotere deeltjes waren goed vergelijkbaar met de microscopisch waargenomen soorten. Vanaf januari 2001 worden goede en grote aantallen digitale fotos per monster genomen, dankzij de in 2000 opgebouwde ervaring. Uit de relatie tussen verschillende variabelen (nutriënten, chlorofyl, koolstof etc.) en flowcytometrische variabelen blijken met behulp van principaal componenten analyse drie grootteklasses te clusteren. Kleinere fytoplanktondeeltjes < 40 ?m, middelgrote tussen 40 en 150 ?m en de grotere fytoplanktondeeltjes > 150 ?m. De middelgrote deeltjes tonen de grootste tegengestelde relatie met N-verbindingen, de grotere deeltjes vertonen de grootste tegengestelde relatie met P-verbindingen. Feofytine toont dezelfde mate variantie met de groep grotere deeltjes, chlorofyl lijkt meer te correleren richting de groep middelgrote deeltjes. De particulaire fracties (POC, PN, PP) tonen dezelfde variatie als de groep middelgrote deeltjes. De aantallen deeltjes op grond waarvan met beide technieken tellingen gebaseerd zijn verschilt van circa 200 voor microscopie tot 10000-15000 voor flowcytometrie. Het aantal digitale fotos zal vergelijkbaar zijn met microscopie. Concluderend achten de auteurs van dit verslag een integratie van flowcytometrie en imaging in flow met de microscopie waardevol en mogelijk. Aangetoond is dat de flowcytometrische verkregen informatie, die geleverd wordt betrouwbaar en objectief is. Het voordeel van het tellen in levende monsters en het maken van digitale opnames hierin is dat geen celverlies optreedt door conservering en fixatie door het uit elkaar spatten van cellen zoals per definitie zal plaatsvinden bij elke tot nog toe bekende fixatiemethode. Het nadeel van levende monsters is de snelheid waarbinnen een monster geanalyseerd moet zijn om de representativiteit van het monster te waarborgen. Uit de bevindingen blijkt dat de flowcytometrisch verkregen informatie goed overeenkomt met andere (bekendere) analytische technieken. Bij een standaard flowcytometrische analyse wordt meer informatie verkregen over kleine deeltjes, die microscopisch niet of nauwelijks zichtbaar zijn. Daarnaast onderscheidt flowcytometrie zich van microscopie doordat snel een relatie gelegd kan worden tussen aantallen, biomassa, groottefracties en soorten. De soortensamenstelling uitgedrukt als biomassa per volume (chlorofyl-a) is bij microscopische tellingen lastig. Gedetailleerde informatie over soorten of de identificatie van soorten wordt verkregen op grond digitale opnames van deeltjes (imaging in flow). Aan de foto-opnames kan kwantitatieve informatie ontleend worden over de onderlinge verhoudingen waarin soorten voorkomen in een monster. De kosten van de flowcytometrische analyse liggen zeker niet hoger dan van een microscopische telling. Tellingen bij flowcytometrie zijn echter op robuustere statistiek gebaseerd. Een nadeel van flowcytometrie is de apparaatafhankelijkheid, omdat de apparatuur commercieel niet leverbaar is. Een verbetering van de soortherkenning alleen op grond van flowcytometrische optische data (dus geen fotos) wordt verwacht in 2001 door de introductie van een nieuwe vorm van signaalanalyse, die toepasbaar wordt gemaakt in het kader van de upgrade van de optical plankton analyser.